
Jurisprudentie
AO5976
Datum uitspraak2004-03-18
Datum gepubliceerd2004-03-22
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWb 03/758
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-03-22
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWb 03/758
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bestreden besluit behelst oordeel dat eiser niet door beroepsziekte arbeidsongeschikt is geraakt. Besluit berust op advies van bedrijfsarts, dat weer in belangrijke mate steunt op rapportage van orthopedisch chirurg. Verweerder heeft door geen kennis te nemen van
die rapportage een geen contra-expertise te laten verrichten gehandeld in strijd met de artikelen 3:2 en 3:9 van de Awb. Dermate fundamenteel gebrek in besluitvorming, dat rechtbank geen aanleiding ziet om zelf een deskundige te benoemen.
Uitspraak
Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: AW 03/758
Inzake: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
tegen: de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 9 mei 2003.
2. Zitting
Datum: 12 januari 2004.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote en mr. L.A.A. Ongenae, advocaat te Zoetermeer.
Verweerder is verschenen bij gemachtigden W.H.C. van Eck en D.M. Lalji, beiden als ambtenaar verbonden aan verweerders ministerie.
3. Ontstaan en loop van het geding
Eiser is sedert 1 oktober 1969 aangesteld als ambtenaar in vaste dienst bij verweerders ministerie en in die hoedanigheid werkzaam geweest als toezichthouder bij de directie Noord-Holland van Rijkswaterstaat. In deze functie diende hij met name toezicht te houden op en leiding te geven aan door derden uit te voeren waterbouwkundige werken, zoals dijkverzwaringen.
Verweerders verzekeringsarts heeft eiser per 1 oktober 1997 voor 100% arbeidsongeschikt verklaard voor zijn functie als toezichthouder.
Bij brieven van 23 september 1998 en 7 januari 1999 is verweerder namens eiser aansprakelijk gesteld voor het ontstaan van zijn arbeidsongeschiktheid.
Bij besluit van 19 april 1999 met kenmerk 99/PXI 277 heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 1 april 1999 op grond van artikel 37, derde lid, aanhef en onder a, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR) 80% van zijn bezoldiging zal genieten.
Bij besluit van 19 april met kenmerk 99/PXI 278 heeft verweerder bepaald dat eiser - in afwachting van de uitkomst van een onderzoek naar de oorzaak van eisers arbeidsongeschiktheid - met ingang van diezelfde datum op grond van artikel 69, eerste lid, van het ARAR schadeloos zal worden gesteld.
De toelichting op voormelde besluiten is vervat in een brief van verweerder van 19 april 1999 met kenmerk 99/PII-2279.
Tegen het besluit van 19 april 1999 met kenmerk 99/PXI 277 is namens eiser bij brief van 19 mei 1999, aangevuld bij brief van 20 juli 2000, een bezwaarschrift ingediend.
Op 6 oktober 1999 is door [naam], als bedrijfsarts/medisch-juridisch adviseur verbonden aan de Arbo Management Groep, aan verweerder advies uitgebracht over de vraag of eisers arbeidsongeschiktheid is te wijten aan een beroepsziekte (hierna: het AMG-advies).
Bij besluit van 19 juli 2000 met kenmerk 00/PI 919 heeft verweerder - overeenkomstig het AMG-advies - geoordeeld dat eisers arbeidsongeschiktheid niet wordt veroorzaakt door een beroepsziekte als bedoeld in het ARAR en derhalve uit dien hoofde geen aansprakelijkheid erkend.
Tegen het besluit van 19 juli 2000 is namens eiser bij brief van 30 augustus 2000, aangevuld bij brief van 13 oktober 2000, een bezwaarschrift ingediend.
Op 22 november 2000 heeft in het kader van de bezwaarprocedure een hoorzitting plaatsgevonden, waarna de Hoorcommissie op 15 januari 2001 advies heeft uitgebracht.
Bij brief van 18 januari 2001 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij - in navolging van het advies van de Hoorcommissie - heeft besloten om een contra-expertise te laten uitvoeren.
Bij besluit van 9 mei 2003 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de besluiten van 19 april 1999 en 19 juli 2000 - zonder dat de aangekondigde contra-expertise had plaatsgevonden - ongegrond verklaard
Tegen dit besluit is namens eiser bij brief van 5 juni 2003, bij de rechtbank te Haarlem ingekomen op 6 juni 2003, beroep ingesteld.
Dit beroepschrift is door de rechtbank te Haarlem bij brief van 17 juni 2003 ter behandeling doorgezonden naar de rechtbank te Alkmaar, aangezien deze rechtbank bevoegd is het beroep te behandelen.
Bij brief van 21 juli 2003 heeft verweerder de op de zaak betrekkende stukken alsmede een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is de zaak behandeld ter zitting van 12 januari 2004.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
4. Motivering
4.1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. In dat besluit heeft verweerder - kort samengevat - volhard in zijn standpunt dat eisers arbeidsongeschiktheid niet wordt veroorzaakt door een beroepsziekte als bedoeld in het ARAR en dat hij derhalve aansprakelijkheid uit dien hoofde terecht heeft afgewezen en de doorbetaling van de volledige bezoldiging terecht heeft beëindigd na afloop van de termijn gedurende welke recht op die doorbetaling bestond.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het AMG-advies van 6 oktober 1999. Voorts heeft verweerder overwogen dat hij uiteindelijk heeft afgezien van het advies van de Hoorcommissie om een contra-expertise te laten uitvoeren, nadat het uitvoeren van de contra-expertise in de praktijk niet uitvoerbaar was gebleken. Tenslotte heeft verweerder in het bestreden besluit zijn excuses aangeboden voor het feit dat eiser zo lang op een beslissing op zijn bezwaarschrift heeft moeten wachten.
4.2. Namens eiser is betoogd dat zijn arbeidsongeschiktheid wel degelijk is te wijten aan een opgelopen beroepsziekte en dat hij derhalve per 1 april 1999 aanspraak kan maken op een onverkorte doorbetaling van 100% van zijn bezoldiging. Daartoe is namens eiser aangevoerd dat hij veelvuldig werkzaam is geweest op schuine taluds, terwijl dit door onder meer de bedrijfsarts in het rapport omtrent de aanstellingskeuring van 3 december 1969 was afgeraden. Eiser acht het onzorgvuldig dat verweerder het advies van de Hoorcommissie om een contra-expertise door een commissie van drie geneeskundigen te laten verrichten niet heeft opgevolgd. Ter wille van een zorgvuldige besluitvorming heeft eiser de rechtbank verzocht om een deskundige te benoemen om helderheid te scheppen omtrent het antwoord op de vraag of zijn arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een beroepsziekte.
4.3. 1.Voor de beoordeling van deze zaak zijn de volgende bepalingen van belang.
4.3.2. Ingevolge artikel 35, aanhef en onder c, van het ARAR wordt in dit hoofdstuk verstaan onder beroepsziekte: een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, van het ARAR heeft de ambtenaar bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een tijdvak van 52 weken recht op de doorbetaling van zijn bezoldiging.
Ingevolge artikel 37, tweede lid, van het ARAR heeft de ambtenaar die na het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, op grond van zijn dienstbetrekking aanspraak heeft op een WAO-uitkering, aanspraak op een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Ingevolge artikel 37, derde lid, van het ARAR bedraagt de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering:
a) gedurende een tijdvak van ten hoogste 26 weken het verschil tussen zijn bezoldiging en de WAO-uitkering; en
b) daarna het verschil tussen 80% van zijn bezoldiging en de WAO-uitkering.
Ingevolge artikel 37, vierde lid, aanhef en onder c, van het ARAR geniet de ambtenaar ook na afloop van het tijdvak van 26 weken de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ter grootte van het verschil tussen zijn bezoldiging en de WAO-uitkering indien de ziekte, uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van het ARAR kan Onze Minister kan naar billijkheid de ambtenaar schadeloos stellen, kosten vergoeden of overigens een geldelijke tegemoetkoming verlenen.
4.3.3. Ingevolge artikel 3:2 van de Awb vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Ingevolge artikel 3:9 van de Awb dient het bestuursorgaan, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Ingevolge artikel 8:47, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank een deskundige benoemen voor het instellen van een onderzoek.
4.4. 1.Zoals gezegd, heeft verweerder het bestreden besluit gebaseerd op het AMG-advies van 6 oktober 1999. Dit advies is opgesteld door [naam], die als bedrijfsarts/medisch-juridisch adviseur is verbonden aan de Arbo Management Groep. [naam] heeft bij eigen medisch onderzoek, bestaande uit een medisch vraaggesprek en een lichamelijk onderzoek, een beperking van de heupfunctie gevonden. Blijkens het advies was er, gezien het specifieke karakter van de klachten en de bevindingen bij het eigen medisch onderzoek, een indicatie voor een nader medisch onderzoek door een terzake deskundige (orthopedisch chirurg). Omtrent de op 1 september 1999 door [naam] ontvangen rapportage van deze deskundige is in het AMG-advies het volgende vermeld:
"Het onderzoek werd verricht door de deskundige specialist. Het uitgebrachte rapport is volledig en zorgvuldig van opbouw. De conclusies zijn voldoende gemotiveerd. De motivatie berust op de onderzoeksbevindingen.
De conclusie kan als volgt weergegeven worden:
- er is sprake van een aandoening die reeds bestond voordat betrokkene ging lijden aan de ziekte als gevolg waarvan hij thans een beperkte heupfunctie heeft
- de aard van de werkzaamheden kan bijgedragen hebben aan de verslechtering van het ziektebeeld als gevolg waarvan betrokkene een beperkte heupfunctie heeft, doch zeker niet in overwegende mate."
In het AMG-advies concludeert [naam] dat de door betrokkene verrichte werkzaamheden niet in overwegende mate aan het ontstaan of verergeren van de huidige beperkingen hebben bijgedragen. Daartoe overweegt [naam] dat de bevindingen bij het lichamelijk onderzoek door de orthopedisch chirurg en hemzelf overeenkomen. Voorts overweegt [naam] dat de orthopedisch chirurg aan de hand van aanvullend onderzoek kon constateren dat er sprake is van een afwijking die in overwegende mate de primaire oorzaak is voor de huidige beperkingen van betrokkene.
4.4.2. De rechtbank leidt uit het AMG-advies af dat de conclusie dat er in het geval van eiser geen sprake is van een beroepsziekte hoofdzakelijk is gebaseerd op de door de orthopedisch chirurg aan [naam] uitgebrachte rapportage. Deze rapportage maakt geen deel uit van het procesdossier. Voorts heeft verweerder ter zitting verklaard dat hij - evenals eiser - deze rapportage niet in zijn bezit heeft en dat hij er evenmin kennis van heeft genomen. Dit betekent dat verweerder zich er niet van heeft vergewist, en zich er ook niet van heeft kunnen vergewissen, of het onderzoek van de orthopedisch chirurg op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en of de weergave van de rapportage in het AMG-advies juist en adequaat is. Nu het in het bestreden besluit neergelegde oordeel dat eisers arbeidsongeschiktheid niet te wijten is aan een beroepsziekte niet rechtstreeks is gebaseerd op het AMG-advies maar hoofdzakelijk berust op de rapportage van de orthopedisch chirurg, rustte op verweerder de plicht om na te gaan of het onderzoek door de orthopedisch chirurg op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Door niet aan deze plicht te voldoen, heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 3:9 van de Awb.
4.4.3. Het voorgaande klemt temeer, nu verweerder geen gevolg heeft gegeven aan het op zorgvuldigheidsoverwegingen berustende advies van de Hoorcommissie om een contra-expertise te laten uitvoeren door een commissie van drie geneeskundigen. Ter onderbouwing van dit advies heeft de Hoorcommissie onder meer overwogen dat er alleszins aanleiding bestaat voor een dergelijke contra-expertise, aangezien namens eiser de conclusies in het AMG-advies zijn tegengesproken en onomstotelijk dient vast te staan dat die conclusies juist zijn. Voorts is in dit verband van belang dat de Hoorcommissie terecht heeft vastgesteld dat eiser in 1969 is aangesteld en is gaan werken als toezichthouder bij de directie Noord-Holland, ondanks dat hij daarvoor door de Rijksgeneeskundige Dienst niet is goedgekeurd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door onder deze omstandigheden een contra-expertise achterwege te laten, in strijd met artikel 3:2 van de Awb heeft verzuimd om bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren.
De door verweerder naar voren gebrachte omstandigheid dat het als gevolg van agenda-problemen in de praktijk niet mogelijk was om de commissie van drie aangewezen geneeskundigen bijeen te laten komen, wat daar ook van zij, kan niet als verontschuldiging dienen voor het geheel achterwege laten van een contra-expertise. Het had in dat geval onder de gegeven omstandigheden op z'n minst op de weg van verweerder gelegen om er op andere wijze voor zorg te dragen dat er een contra-expertise zou plaatsvinden.
4.5. De rechtbank ziet geen aanleiding om gevolg te geven aan het namens eiser gedane verzoek om op grond van artikel 8:47, eerste lid, van de Awb een deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek. Daartoe overweegt de rechtbank dat er een dermate fundamenteel gebrek aan de besluitvorming kleeft, dat het aan verweerder is om dit gebrek te helen.
4.6. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:9 van de Awb. Verweerder dient met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak een nieuw besluit te nemen omtrent eisers bezwaarschrift.
4.7. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Verweerder dient alvorens opnieuw op eisers bezwaarschrift te beslissen, kennis te nemen van de rapportage van de orthopedisch chirurg waarnaar in het AMG-advies wordt verwezen. In dit verband is van belang dat eiser ter zitting desgevraagd heeft verklaard er geen bezwaar tegen te hebben als verweerder van deze rapportage kennis neemt. Voorts dient verweerder ervoor zorg te dragen dat voorafgaand aan het nieuwe besluit omtrent eisers bezwaarschrift een contra-expertise wordt uitgevoerd met betrekking tot de vraag of eisers arbeidsongeschiktheid is te wijten aan een beroepsziekte. Deze contra-expertise behoeft niet per se te worden uitgevoerd door een commissie van drie geneeskundigen zoals door de Hoorcommissie is geadviseerd, aangezien ook een onderzoek door één medisch specialist uit een oogpunt van zorgvuldigheid voldoende waarborgen kan bieden. Bij de contra-expertise dient onder meer aandacht te worden besteed aan:
- het rapport omtrent eisers aanstellingskeuring van 3 december 1969;
- de stelling van eiser dat hij in zijn vóór 1 oktober 1969 verrichte functie last had van rugklachten, terwijl hij arbeidsongeschikt is geraakt als gevolg van heupklachten;
- het verloop van het klachtenpatroon; en
- de aard van de door eiser sedert 1 oktober 1969 verrichte werkzaamheden in relatie tot (het verloop van) het klachtenpatroon.
4.8. De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proces-kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij is zowel voor het indienen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
5. Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak een nieuw besluit neemt omtrent eisers bezwaarschrift;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 116,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
- wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eiser.
Aldus gewezen door mr. drs. W.P. van der Haak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.T.C.J. Krijff, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 18 maart 2004.
door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.

